maandag 23 juni 2008

Peer en zijn zoektocht naar het geluk (deel 3)

Enkele kwartieren later kwam Peer aan bij de boerderij van André. Net toen hij uitstapte moest hij plots denken aan een column die hij laatst had gelezen. Eigenlijk had hij een hekel aan columns. Hij las ze zelden, en als hij ze las, ergerde hij zich, zoals hij zich wel vaker ergerde aan onnozele dingen, aan de hopen komma's (en haakjes) die de columnschrijvers gebruikten in hun zinnen, om intelligenter over te komen. Peer was iemand die perfect wist waar in een zin een komma moest komen, en waar niet. Vóór het woord "en" was bijvoorbeeld not done. Hij voelde het gewoon aan. Een kommma komt ergens waar de zin in twee gedeeld wordt, maar waar een punt gewoon net iets té zou zijn. Hij zondigde zelf wel eens aan de regels, maar dat was dan omdat hij niet oplette. Hij was bovendien minder kritisch voor zichzelf dan voor anderen.
Waar Peer minder goed mee overweg kon, was het gebruik van aanhalingstekens. Hij merkte dat het hip was om in plaats van aanhalingstekens te gebruiken, gewoon cursief te typen, maar hij was nog van de generatie die had leren schrijven met pen en papier. En met pen en papier is het lastig om cursief te schrijven. Laat staan vet. Maar dus aanhalingstekens, daar had hij moeite mee.
De column ging over andere columnisten. De columnist in kwestie betreurde het zwakke taalgebruik van zijn collega's. Het verderf van de Nederlandse Taal.
Peer vond dat bullshit. There's no such thing as het verderf van een taal. Hijzelf spekte zijn gesproken zinnen geregeld met woorden uit een andere taal. Het was een goede oefening voor de tong, vond hij. Hij vond het bovendien ook zeer vervelend dat de schrijver maar zat te zagen om pietluttigheden, maar eigenlijk niks interessants te vertellen had.
Hij had de column gelezen terwijl hij op het toilet zat. De WC. Dat gezever had de kwaliteit van zijn kakbeurt danig verlaagd, dat hij heel de dag nors was geweest.
Deze hele gedachtengang ging vrij snel door Peer zijn hoofd.
Toen de gedachtengang gedaan was, dacht hij aan wat hij zou zeggen als hij weldra ging aanbellen. In zijn jonge jaren was het gangbaar om "Joew" en dan de naam van de te begroeten persoon te zeggen. Tegenwoordig was het echter de gewoonte om niks te zeggen en je wijsvinger in de andere zijn navel te planten. Peer wist echter niet of André van deze begroetingswijze op de hoogte was en besloot dus maar om het op een simpele "Joew" te houden.
"Joew André!" zei hij dus toen André de voordeur opende.

Wordt vervolgd

1 opmerking: