"Ach ach", zei Paul tegen de medetreinreiziger tegenover hem, toen wat verderop een handvol pubers (figuurlijk een handvol, want letterlijk zou dat maar 1/23 puber zijn) plannen zat te maken om hun verplichte schoolreis te Leuven voorbij te laten gaan door niet af te stappen in Leuven maar gewoon naar Gent te gaan en later te doen alsof hun neus aan het bloeden was en ze daardoor het station van Leuven gemist hadden.
"Ach ach", antwoordde de medetreinreiziger, die ogenschijnlijk Pieter leek te heten.
"Ach ach?" vroeg een andere treinreiziger die het gesprek tussen Pieter en Paul van op een afstand gevolgd had en bijzonder nieuwsgierig was naar het onderwerp luidop.
Paul keek geërgerd naar Pieter. Weer iemand die zich ongevraagd mengde in zijn conversaties. Die andere treinreiziger was een parasiet! Zo dacht Paul. Zelf niks interessants kunnen bedenken en dan maar profiteren van andermans intellectuele inspanningen.
Haten deed hij ze, de intellectuele parasieten.
Nog steeds geërgerd, maar niet van zijn stuk gebracht, zette Paul het gesprek met Pieter voort.
- "Wellicht zullen zij gewoon afstappen zoals het hoort, deze jongelingen. Grote praat verkopen, dat wel, maar als het puntje bij paaltje komt, dan piepen zij wel anders."
Paul vond het wel statig klinken om nooit
je,
we of
ze te zeggen, maar steeds
jij wij en
zij.
Pieter antwoordde:
- "Wellicht heeft u gelijk. Zij zijn nog jong en onbezonnen. Eén van hen heeft duidelijk de voortrekkersrol in handen en wil laten zien wat hij waard is, dat hij de "coolste" (waarbij hij met twee vingers aan elke hand een enkele neerwaartse beweging maakte teneinde de aanhalingstekens uit te beelden) is, maar hij hoeft slechts het idee te opperen teneinde dit doel te bereiken. Daadwerkelijk blijven zitten zal hij niet genoodzaakt zijn te doen, daar hij de schuld in de schoenen van de andere lafaards zal kunnen schuiven, wanneer zij tesamen in Leuven van de trein stappen."
Paul was danig onder de indruk van deze sterke repliek. Hij was de parasiet al vergeten, tot deze plots weer van zich liet horen:
- "Hahaha! De voortrekkersrol in handen hebben! Dat is dan precies alsof iemand echt zo ne rol koord vastheeft waarmee ge dingen kunt voorttrekken! Moeten ze dat koord dan ook rond een paaltje draaien? Ahja, dat paaltje waar het puntje bij komt he! HAHAHAHAHA!!!
Nu ik eraan denk: een puntje bij een paaltje, dat is een
i he, maar wel een kleine letter, want de hoofdletter heeft geen puntje, hahaha! Of een uitroepteken! Jongens jongens toch, de taalgrapjes blijven me maar te binnen schieten. PANG! Hahahaha. Aangenaam, mijn naam is Ruben."
- "Pieter "
- "Paul"
Zeiden Pieter en Paul om beurt, waarna ze alledrie op de grond rolden van het lachen.
"Pieter Paul Ruben. Nog een
s en het is de schilder!", gierden ze in koor.
Een boezemvriendschap was geboren.